“Mobiliteit”

Knipsel mobiliteit

Mobiliteit is misschien wel de drager van het nieuwe Omgevingsplan. Het publieke domein als de bloedsomloop van de gemeente.

Mobiliteit is een breed begrip, maar wat bedoelen we daar nu eigenlijk mee. Hebben we het over bereikbaarheid; de route waarop iemand van A naar B gaat; de wijze van vervoer; intensiteiten; voorkomen van congestie of de verdeling van de beschikbare ruimte voor de verschillende vervoerstypen. In de fysieke leefomgeving is ‘mobiliteit’ wellicht het belangrijkste onderwerp, waarover eerst moet worden nagedacht voordat er functies aan locaties kunnen worden toegedeeld.

Ik vergelijk een gemeente soms met het menselijk lichaam: een integraal werkend complex systeem van samenhangende en elkaar beïnvloedende vitale onderdelen, dat zonder een goed functionerende bloedsomloop slechter gaat werken of in sommige gevallen zal stoppen met functioneren. De medische wetenschap denkt nog steeds dat elk orgaan een op zichzelf staande entiteit is en zoekt daarom naar sectorale (plaatselijke) oplossingen met veronachtzaming van de samenhang en andere relaties. Zo heeft een onverstandige levensstijl door eenzijdige keuzes altijd consequenties. De aderen slibben dicht, de bloedruk verhoogt of het transport van zuurstof vermindert. Foute keuzes, die altijd meer gevolgen hebben op meer en verschillende plekken waar je dat niet direct verwacht.

Bij het gebruik en de inrichting van de openbare ruimte in een gemeente is het niet anders. De vergelijking van een gemeente met een levend organisme is daarom niet vreemd. Ook een gemeente heeft vitale onderdelen om als economische samenleving in stand te kunnen blijven. Ik denk dan aan vervoersruimte, de bewoners, werkgelegenheid en de mogelijkheid om te recreëren en zich kunnen verplaatsen. Maar ook veiligheid, gezondheid en de kwaliteit van de leefomgeving zijn van minstens zo groot belang. Net zoals bij het menselijke lichaam gaat het om integraliteit; om verhoudingen en oog voor neveneffecten. Als een gemeente de woningbouw stimuleert, moet er ook oog zijn voor daarbij onmisbare voorzieningen ter voorkoming van bijvoorbeeld nog meer verkeersbewegingen. Zorg je daar niet voor dan dreigt een monocultuur te ontstaan en daarmee een plek waar het niet prettig verblijven is (zie bijv. het gebrek aan scholen in de Binckhorst!). Ook moeten voorzieningen en woonlocaties goed ontsloten zijn. Dichtslibbende straten en daarmee een beroerde bereikbaarheid zijn niet bevorderlijk voor een aangename en rustgevende leefomgeving.

Deze openbare ruimte wordt voor een deel gebruikt voor de verkeersfunctie binnen een gemeente, maar voor een belangrijk deel ook voor groen, recreatie en water.  Van een integrale aanpak is zelden sprake. Dit gaat ook niet veranderen nu gemeenten de verschillende opgaven nog steeds op een sectorale wijze proberen op te lossen. Als de sleutel ligt in de openbare ruimte is het zaak om eerst te bepalen welke functies aan dat deel van het grondgebied van de gemeente moeten worden toegerekend en hoeveel ruimte daarvoor feitelijk nodig is. Ik denk dan aan de wegen (in alle vormen en breedten), ruimte voor langzaam verkeer, voetgangersgebieden, maar ook water, en groen in allerlei vormen en gebruiksfuncties.  Daarbij komen dan ook nog eisen rond externe veiligheid, gezondheid, doorstroming en de prioritering van de gebruikers.

Knipsel Rdam

Een integrale aanpak bij het verdelen van functies in het publieke domein is een vereiste om deze complexe puzzel te kunnen leggen.  Ruimtereserveringen zijn daarbij van belang en het is dan noodzakelijk om te weten waar de gemeente industrie, recreatie, wonen wil situeren/stimuleren met alle bijkomende voorzieningen. Bij deze reserveringen zullen de neveneffecten, zoals hittestress, wateroverlast en gezondheid een rol spelen. De woningbouwprogramma’s van gemeenten hebben wel als doel de woningnood in zekere zin op te lossen, maar nog los van de uitbreiding van het voorzieningenniveau leidt dit op zich al tot enorm veel extra verkeersbewegingen en de daarmee gepaard gaande ruimtebehoefte. Daardoor dreigt het huidige wegennet dicht te slibben en vermindert zo’n verkeersinfarct de bereikbaarheid en bedreigt het woongenot.

Er zit dus een grens in de groei binnen de gemeentegrenzen, waarmee het vooraf maken van keuzes met de inwoners alleen maar belangrijker wordt. Deze grens wordt bereikt, als de toevoeging van elke volgende woning leidt tot te hoge intensiteiten, waardoor wegen en kruispunten het verkeer niet meer efficiënt kunnen verwerken.

Het daarvoor vergroten van het aantal rijbanen lenigt deze nood, maar gaat weer ten koste van bijna alle andere belangrijke functies, die in de publieke ruimte een plek moeten krijgen. Los van een gebrek aan ruimte voor vitale functies heeft de toename van verkeersbewegingen effect op tal van omgevingswaarden, zoals geluid, luchtkwaliteit, fijnstof en hittestress als gevolg van het vele asfalt; ook het aspect gezondheid wordt dan op blijvende achterstand gezet. Een groter beslag in de publieke ruimte voor de verkeersfuncties zal ten koste gaan van ruimte voor groen en water. De gevolgen daarvan zullen evident zijn: minder waterberging met als gevolg wateroverlast; beperking van groen met minder wateropvang, zuurstofproductie en een toename van hittestress. 

Een consequentie van de integrale benadering van het publieke domein is dat een gemeente niet op voorhand kan uitgaan van een ambitieus woningbouwprogramma. In ieder geval niet als dat ten koste gaat van de andere functies in de openbare ruimte en met veronachtzaming van vitale omgevingswaarden. Als die weg wel wordt bewandeld zullen ambities moeten worden bijgesteld of komen veiligheid en gezondheid in het gedrang. Houdt men vast aan te ambitieuze uitgangspunten, dan leidt dat vroeg of laat tot problemen. Focussen op een of twee thema’s leidt vaak tot het op voorhand verdelen van de hele koek. Zeker binnen de gemeentegrenzen gaat iedereen daarvan wat merken, omdat de nu al beperkte ruimte en bereikbaarheid met nog meer inwoners moet worden gedeeld. 

In bijvoorbeeld de Haagse “Hoofdlijnenbrief mobiliteitstransitie” staat: Het college wil een transitie naar een mobiliteitssysteem dat in de toekomst alle bewoners, bezoekers en bedrijven bedient. Omdat te bewaken zijn er zes doelstellingen geformuleerd. Mobiliteit moet (1) veilig, (2) efficiënt, (3) schoon, (4) op maat, (5) betaalbaar en (6) verbonden zijn. Onder mobiliteitstransitie verstaan we: “de noodzakelijke doorontwikkeling van het mobiliteitssysteem zodat de stad de komende decennia bereikbaar, leefbaar en verkeersveilig blijft”. Bovendien een mobiliteitssysteem dat duurzaam is en een natuurlijk onderdeel vormt van een aantrekkelijke stad waar het fijn wonen, werken, winkelen, leren en recreëren is”.

Maar nog los van de Haagse situatie is voor elke gemeente de inrichting van de publieke ruimte al een opgave op zich zonder de economische- en  woningbouwprogramma’s. In mobiliteitsscenario’s richten de doelstellingen zich (sectoraal) op de traditionele verkeersproblematiek en -oplossingen en niet zozeer op veiligheid, gezondheid en andere voor de inwoners belangrijke functies. Deze doelstellingen zijn natuurlijk niet onbelangrijk, maar door ze te prioriteiten blokkeren ze op voorhand een integrale benadering.

Vanuit mijn filosofie zou je mobiliteit eerst moeten benaderen vanuit de ruimtelijke mogelijkheden en de stand van de feitelijke fysieke leefomgeving (de omgevingswaarden). Hoe zit het met wateroverlast, is er voldoende groen om hittestress te voorkomen, is er ruimte voor gezonde en veilige routes voor voetgangers, hoe zit het met de geluidsoverlast en de luchtkwaliteit. Essentiële factoren om mee te wegen bij de start om zodoende te kunnen bepalen, waar de ruimte en de rek nog zit. Deze inventarisatie van wensen en ‘gebreken’ bepalen voor een deel het speelveld en bovendien waar de toevoeging van bebouwing nog mogelijk is en met welke intensiteit en ten koste van welke andere factoren. Ook zullen scenario’s rond wegreconstructies en OV-stroken kunnen worden getest op de aspecten, die zichtbaar zijn in een mengpaneel (zie de omgevingswaarden zoals hiervoor genoemd). 

Tot slot wijs ik erop, dat ook de gebruiksvormen binnen het publieke domein functies zijn als bedoeld in artikel 4.2 van de Omgevingswet. Deze functies moeten op een evenwichtige wijze kunnen worden toegedeeld aan locaties. Deze afweging kan nooit een sluitpost zijn van een bouwprogramma of een afgeleide daarvan, waarbij de afweging van de evenwichtige toedeling niet eens aan de orde kan komen!

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *