Inleiding
Het is zover. De Omgevingswet (hierna Ow) is in werking getreden en dat betekent voor zowel bestuurders/ambtenaren als burgers ingrijpende veranderingen: althans als de Ow wordt uitgevoerd, zoals dat in mijn beleving is bedoeld. Nieuwe procedures, verschuivende verantwoordelijkheden, een ander speelveld en afwegingskader en ga zo maar door. Het gaat dus niet om het leren van nieuwe trucjes, maar om het verwerven van een andere vaardigheden: een andere ‘mindset‘, ook wel omdenken genoemd. Terugvallen op of vasthouden aan oude gebruiken is niet meer mogelijk en moet worden gezien als een zwaktebod. Ook het argument dat het allemaal nieuw is kan niet meer op applaus rekenen. De Ow kondigt zich immers al ruim 12 jaar aan en de inwerkingtreding wordt al sinds juli 2018 uitgesteld. Er was dus genoeg tijd om je te verdiepen in de Ow en wat dat voor een ieder betekent.
Er zijn geen argumenten sterk genoeg om de Ow niet conform de doelen uit te voeren. De complexiteit en verwevenheid van de opgaven waar Nederland nu voor staat vraagt om een andere, maar nu integrale aanpak en oplossingen moeten gestoeld zijn op alle beschikbare kennis, dus ook van de inwoners. Dat betekent werken aan draagvlak en dat gaat verder dan het polijsten van de kennis binnen het gemeentehuis!
Maatwerk
Hoewel opgaven op elkaar zullen lijken, is maatwerk de nieuwe code. De Ow vraagt om andere inzichten. Voor het leveren van maatwerk is een bereidheid nodig om processen anders te starten en aan te sturen. Aan de voorkant van een project moeten wellicht extra en sociale stappen worden gezet. De ervaring leert, dat er binnen de overheid allerlei wetmatigheden en gewoonten regeren, die een nieuwe aanpak in de weg staan. Vaak is doen wat gevraagd wordt “te doen” de modus, omdat dat gelieerd is aan leidende of sectorale bestuurlijke belangen. Een sectorale denk- en werkwijze zal bij grotere organisaties sterker zijn geworteld dan bij kleinere organisaties, omdat daar vaak al sprake is van functiebundeling. Maatwerk vindt zijn basis in een betere interne afstemming, communicatie en samenwerking tussen afdelingen/diensten enerzijds en de inleving in burgerbelangen anderzijds. De gezamenlijke bepaling van de opgave maakt hiervan een belangrijk onderdeel uit. Worden ambtenaren/bestuurders beloond om deze aanpak te stimuleren en te volgen of staat dit toch op te gespannen voet met de bestaande werkcultuur.
De basis voor een geslaagde uitvoering van de Ow ligt in een start met een schone lei. Het is een gegeven, dat er allerlei opgaven en vastgestelde programma’s op tafel liggen, maar het is nu net niet de bedoeling dat de fysieke leefomgeving daar een plekje in moet veroveren. Een goede actuele boekhouding van de stand van de fysieke leefomgeving moet de basis zijn, waarbinnen latere ontwikkelingen, zoals tactische omgevingswaarden uit programma’s, een plek krijgen. Maar hoe doe je dat?
Wie durft er het gesprek open en transparant aan te gaan. Kaarten op tafel. Figuurlijk, maar ook letterlijk, want bij de Omgevingsvisie gaat het om het formuleren van doelen en ambities met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Een opdracht die onmogelijk is in te vullen zonder de daarvoor noodzakelijke informatie, die voldoet aan de 3 B’s (beschikbaar, betrouwbaar en bestendig). Als bijvoorbeeld een raadslid niet weet hoe het gesteld is met de kwaliteit van de lucht (fijnstof, stikstof etc.) of andere omgevingswaarden kan hij/zij ook geen ambities bepalen en/of de doelen beschrijven die over een periode van 5 tot10 jaar moeten worden gerealiseerd. Ook monitoring wordt anders een zinloze bezigheid. En als een raad wil sturen op omgevingswaarden dan dienen die steeds meetbaar en objectiveerbaar te zijn.
Dienstbaarheidsbeginsel
Ik denk dat dit proces geënt moet zijn op dienstbaarheidsbeginsel. De Algemene wet bestuursrechtwordt regelmatig aangepast aan natuurlijke ontwikkelingen in de samenleving, die om een wettelijke basis vragen. Het Wetsvoorstel versterking waarborgfunctie Awb is daar een voorbeeld van en heeft twee hoofddoelen: (citaat) het verankeren van de menselijke maat in besluitvormingsprocedures en het leidend maken van een realistisch burgerbeeld bij besluitvorming- en rechtsbeschermingsprocedures.
De doelen van de Ow en de maatschappelijke ontwikkelingen vertaald in de Awb vinden elkaar op het juiste moment en sluiten naadloos op elkaar aan.
Maatwerk vraagt om inzicht en inlevingsvermogen van de overheid in wat er in de ‘stad’ leeft. Deze verplaatsing van gedachte, aanpak en start naar het niveau van de straat zou voldoende compassie moeten creëren bij bestuurders/adviseurs voor de leefwereld en de ervaring daarvan bij de burgers. Het is eigenlijk raar dat ik dit zo formuleer, want ambtenaren hebben buiten hun werk toch ook een eigen beleving van en ervaring met hun eigen fysieke leefomgeving. Hoe ingewikkeld is het dan om vanuit het werk ook zo’n houding aan te nemen a;s het gaat om e leefomgeving van een willekeurige burger. Responsiviteit vraagt om die houding/benadering. De overheid dient transparant, tijdig en met een menselijke maat op maatschappelijke veranderingen en behoeften te reageren. Het kan dus niet zo zijn, dat er bijvoorbeeld al een blauwdruk ligt van belangrijke ingrepen in een buurt. De tabula rasa vraagt om een schone lei, die gaandeweg door alle betrokkenen wordt ingevuld. Per opgave of project zal deze invulling anders zijn, omdat de fysieke leefomgeving van wijk tot wijk verschillen te zien zal geven en zal vragen om andere accenten. Deze vorm van maatwerk gekoppeld aan een overheid, die zich meer verdiept in wat er leeft in een wijk of straat zal uiteindelijk het verschil kunnen maken.
Conclusies
Participatie heeft nog niet een plaats veroverd in de gemeentelijke procedures. Het is en blijft in de huidige vorm een afgeleide van inspraak. Het lijkt erop, dat de bestuurders (en hun managers en adviseurs) de regie niet kwijt willen. Maar dan gaat het over de regie binnen de oude werkwijze en onder het oude regiem. Maar ook participatie vraagt om regie, maar dan wel in een transparant proces met meer en andere betrokkenen. De angst om los te laten is nog steeds groter dan het inzicht in de winst die met participatie is te behalen. De angst is gebaseerd op het verlies van maximale controle en bij de ruimtelijke ordening was dat nog te overzien. In de fysieke leefomgeving gaat het echter verder dan stedenbouw met meer en andere effecten voor de omgeving.
Bij participatie gaat het primair om vertrouwen! Het delen van informatie en het creëren van een transparant ‘level playing field’ vraagt om vertrouwen. En natuurlijk moeten er spelregels worden opgesteld, maar de gedachte dat participatie alleen succesvol zal zijn als dit wordt geregeld in verordeningen of op ‘participatieladders’ is en illusie. Participatie vraagt om een open overheid en niet om een Kafka-achtige benadering.