Waarom wil het maar niet wil lukken met participatie. Steeds weer lezen we van problemen bij de ontwikkeling en uitvoering van woningbouwplannen, zonneparken en windmolens. En steeds krijgen bewoners de schuld. Ook de nieuwe minister verwijt de vertragingen aan de zittende bewoners door nimby-gedrag: dé veroorzaker van alle vertragingen en procedures. Is deze stelling waar en is het eigenlijk wel zo eerlijk om dit als argument of excuus aan te voeren? Komen bewoners alleen voor eigen belangen op, of strijden ze voor een betere leefomgeving voor zittende en nieuwe bewoners?
Dezelfde minister is ook verantwoordelijk voor de Omgevingswet. Dat is geen op zichzelf staan feit, want deze wet heeft een grote weerslag op de verdere ontwikkeling en inrichting van Nederland. Ook de oorspronkelijke verbeterpunten van de Omgevingswet worden intussen naar achter gedrukt door andere nieuwe maatschappelijke opgaven, zoals de woningnood, de energietransitie en het klimaat.
Waar we niet omheen kunnen is de realiteit, dat de spelregels gaan veranderen. Tot nu toe is er maar één route: planontwikkeling op basis van platte stedenbouwkundige kaders met inspraak achteraf. Dat betekent, dat de botsing met de bewoners/belanghebbenden pas later manifest wordt op een pijnlijk moment, omdat er dan al veel is geïnvesteerd in de planvorming. Dit is de wijze van communiceren, die we in Nederland decennialang gewend zijn geweest. Ik heb die periode bewust meegemaakt en ook op deze wijze plannen verder geholpen. Stedenbouw heeft naar mijn mening nauwelijks of niet meebewogen met de waarneembare tendens van de maatschappelijke veranderingen, waardoor de hapering in planontwikkeling op zich niet vreemd is.
Waar de Omgevingswet zich in zijn eerste opzet richtte op korte snelle en vooral transparante procedures, wordt de wet nu aangehaald voor het oplossen de drie grote maatschappelijke opgaven. Op zich is dit prima want de Omgevingswet staat een integrale aanpak voor maar wel met andere spelregels, andere kerninstrumenten, een participatieopdracht en een monitorverplichting. Waar “de goede ruimtelijke ordening” tot nu toe het leidmotief is, moet na 1 januari 2023 elk initiatief voldoen aan het adagium van de evenwichtige toedeling van functies aan locaties (artikel 4,2 Ow). Deze beoordeling/afweging is niet alleen breder, maar vindt ook op een ander moment plaats. De afwegingen en onderzoeken vooraf reiken hoe dan ook verder dan het tekenen van een stedenbouwkundig plan.
De oude aanpak past niet in dit nieuwe jasje en deze weeffout bij gemeenten en plannenmakers wordt te gemakkelijk in de schoenen van de kritische burgers geschoven. Ook initiatieven, die nu al binnen de werkingssfeer van de omgevingswet komen, worden nog steeds op de oude wijze opgepakt. Een werkwijze die alleen nog past op plannen die voor 1 januari 2023 zullen worden ingediend en gezien de jurisprudentie mogelijk al te mager zijn. Gemeenten lopen op dit gebied ook achter, omdat er nog geen duidelijkheid wordt gegeven over de wijze waarop participatie minimaal moet worden ingevuld. Op dit moment wordt na ontwerpen, uitwerken en de eerste besluitvormingsronde een plan in de inspraak gebracht. Als voorbeeld gelden hiervoor de tientallen bouwplannen en bijna alle regionale energiestrategieën. Geen wonder dat daar veel mensen tegen te hoop lopen.
De rustige planontwikkeling in de vorige eeuw, met veel probleemloze kavels in de stadsvernieuwing en in de Vinex-wijken is voorbij. Er zijn geen simpele kavels meer. Inbreiden in dichtbevolkte gebieden is lastig. Zeker in het licht van de afweging, dat de fysieke leefomgeving van de zittende bewoners op tal van aspecten gaat meespelen. In de buitengebieden gelden vervolgens andere problemen, zoals de bodemgesteldheid, waterberging en de stikstofproblematiek, waarbij voor dat laatste onderwerp de overheid in haar eigen “saldering mes” loopt. Zeker nu externe saldering passé lijkt. En dan heb ik het nog niet eens over het groene energievraagstuk. Het gemak waarmee gesproken wordt over 100.000 woningen per jaar gaat voorbij aan de cultuur en de misère, die er de laatste 30 jaar is gecreëerd.
Geef daar niet de bewoners de schuld van nu de planvorming vertraagt. Niemand heeft het over de vertraging van ruim een jaar als gevolg van de verkiezingen en de formatie. Het is wat het is, maar de omgevingswet betekent dat planvorming in een nieuw jasje moet. Overleggen en informatie delen aan de voorkant. Bewoners moeten medeverantwoordelijk worden voor de keuzes die er op tafel liggen of komen. Er is nog steeds voldoende tijd om projecten op een andere wijze op te zetten. Zoals ik eerder in mijn blog “Piketpaatjes voor de omgevingsvisie” schreef is het primair van belang om van elk nieuw project eerst een goed beeld te krijgen van de staat van de fysieke leefomgeving en de effecten van de beoogde ontwikkeling. Voor windmolens of zonneparken gaat het daarbij om andere effecten, dan bij een woningbouwplan en vanzelfsprekend speelt ook de locatie een grote rol. Maar in wezen gaat het om hetzelfde beeld dat bij de start beschikbaar moet zijn. Door informatie te delen en daar – soms gekoppeld aan de wettelijke kaders – grenzen bij te benoemen wordt al snel duidelijk waar het feitelijk onderbuikgevoelens betreft en waar het om reële zorgen gaat. Dat beperkt de discussie tot de werkelijke knelpunten, waarover wel moet worden onderhandeld. Daar is echter voldoende tijd voor, omdat een goed participatieproces in veel gevallen niet zal leiden tot langdurige bezwaar- en beroepsprocedures.
Enerzijds moet dit de stelling ontzenuwen dat er straks niets meer kan en anderzijds de gedachte wegnemen dat alles is tegen te houden. Participatie is polderen op basis van een level playing field in een transparante omgeving waar alle stakeholders over dezelfde informatie beschikken. Dat is voor iedereen spannend in het begin. Wat nu steeds als een “conflict of interest” wordt betiteld zal moeten worden omgebogen naar een situatie van een gemeenschappelijk belang.