“Participatie begint, waar het mandaat stopt!”

Knipsel sopt

Een valse start probeert iedereen te vermijden, maar als het dan toch gebeurt is herstel vaak nog mogelijk! Zeker als je je op tijd realiseert, dat het om de volgorderlijkheid der dingen gaat!

We horen en lezen het steeds vaker. Natuurverenigingen en buurtschappen die te hoop lopen tegen de in landelijke gebieden geprojecteerde zonneparken en windmolenparken. Lokale politici die willen “pleasen” en maar al te graag willen laten zien dat ze serieus betrokken zijn bij de energietransitie. Ze verzinnen het vaak niet zelf, maar zien het plaatsen van zonnepanelen of windmolens als een persoonlijke opdracht en passend binnen het gekregen mandaat van de kiezers. Dit alles om de energietransitie een positieve impuls te geven. En dan stokt het proces door lokaal verzet.

Hoe komt dat nu en waarom gaat het steeds vaker mis? Waar zit de weeffout?

Eerst terug in de tijd. In het Klimaatakkoord uit 2019 is afgesproken om de CO2 uitstoot sterk te reduceren: in 2030 moet die uitstoot de helft zijn ten opzichte van 1990. Eén van de afspraken is het opzetten van de Regionale Energie Strategieën, ofwel de RES. Nederland is verdeeld in 21 regio’s, die elk een RES moet ophoesten en  een deel van de opgave moet oplossen. De concepten zijn op 1 oktober 2020 aangeboden aan het Planbureau voor de Leefomgeving om te bezien of de plannen inderdaad voldoen aan de klimaatdoelstellingen. Het feit, dat in een RES voldoende maatregelen worden opgesomd wil echter niet automatisch zeggen, dat al deze ideeën ook kunnen worden uitgevoerd. Het blijft bij rekenkundige modellen als er niet secuur rekening wordt gehouden met de fysieke (on)uitvoerbaarheid (windmolens in park Hoge Veluwe; leidingen op 8 meter diepte dwars door Schiermonnikoog). Het schort in de RES aan realiteitszin op uitvoeringsniveau.

Klimaatadaptatie en energietransitie zijn voor de komende decennia twee belangrijke onderwerpen binnen de fysieke leefomgeving. Het is dan ook onbegrijpelijk, dat deze in de leefomgeving van bewoners ingrijpende thema’s los van de Omgevingswet op parallelle sporen worden uitgerold. Een curieuze keuze (verzonnen binnen hetzelfde ministerie), nu er immers wel een aanvullend spoor voor een viertal vergelijkbare thema’s is opgezet, uitgevoerd en geïmplementeerd. Een reden van deze onbegrijpelijke strategie kan zijn het feit, dat de rijksoverheid veel te lang heeft getalmd en gewacht met het oppakken van de dossiers klimaat en energie, zodat het nu met veel bestuurlijk geweld voordringt. Het versneld dichtdraaien van de gaskraan ligt daar vermoedelijk aan ten grondslag. Wat de reden ook mogen zijn, het blijft raar en leidt nog voor de OW in werking treedt tot ongewenste sectorale oplossingen.

            Waar het de uitwerking van de kerninstrumenten betreft schrijft het omgevingsbesluit participatie voor. Niet verplicht, maar het bevoegd gezag moet de gemaakte keuzes op dit onderwerp wel toelichten. Bij de omgevingsvergunning hangt het van de aard van de vergunningaanvraag af in welke mate participatie vooraf zelfs verplicht is. Het sleutelwoord is steeds vooraf. Niet zoals nu in bijna alle concept-RESsen is gebeurd om eerst een pakket maatregelen op te stellen, die rekenkundig voldoen aan de klimaatopgave en dan participatie aan te kondigen. Dat is géén participatie, maar gewoon ‘old-school’ inspraak. Nogal wiedes dat men tegen voorstellen in opstand komt. Je mag als burger/belanghebbende niet meepraten over de opgave in jouw regio, mogelijke keuzes, de balans tussen zonne- en windenergie, de locaties en wellicht ook belangrijk waar de opbrengst naar toe gaat. Wanneer er wel volop over participatie wordt gesproken, gaat het over de financiële participatie; als de beurs moet worden getrokken. Zo kennen we de voorbeelden uit de Wieringermeer, vol gezet met windmolens waarvan de opbrengst uiteindelijk naar het nieuwe datacentrum gaat (evenals trouwens het drinkwater). In de RES (op de enkele goede voorbeelden na) is participatie gericht op uitvoering van de vooraf bepaalde strategie en niet op het analyseren van de opgave en het mede opstellen van de strategie. In principe schuilt in deze aanpak het risico, dat de belanghebbenden (waaronder wellicht ook een gemeenteraad) later bij het opstellen van het Omgevingsplan voor voldongen feiten komt te staan met zero manoeuvreerruimte. Over onderwerpen is immers al over besloten (mogelijk ook op provinciaal niveau) met mogelijk een instructie als gevolg als niet wordt meegewerkt. Het hanteren van de RES is ook in strijd met de opdracht van de Omgevingswet om te streven naar een integrale aanpak en de in artikel 1.3 Omgevingswet omschreven maatschappelijke doelen.

Het lijkt steeds weer te (mogen) gebeuren. Al meer dan 10 jaar wordt gewerkt aan een stelselherziening ten faveure van de fysieke leefomgeving. Een groot aantal thema’s worden onder deze stelselherziening gebracht en de nadruk ligt naast de bestuurlijke hervorming (subsidiariteitsbeginsel) op samenhang, integraliteit en participatie. Sinds 2015 (bestuursakkoord) is al bekend, dat ook klimaat en energie hun aandacht gaan vragen en het behoeft dan ook geen meesterbrein om te bevroeden dat deze twee thema’s hun effecten hebben op de fysieke leefomgeving als zodanig en de processen, die daarom heen moeten worden gevoerd.

In een artikel (Samenhang is de oplossing voor een leefbaar buitengebied van Gerard van Santen) las ik laatst dat het “niet zozeer gaat om wat je eerst aanpakt, maar hoe je de samenhang bewaakt. Allerlei thema’s vechten om een prioritaire voorkeurspositie, maar door het claimen van prioriteit op basis van politieke emoties is een strijd met en tussen de verschillende stakeholders en   belanghebbenden nauwelijks te voorkomen. Het gevoel van “gepasseerd” zijn geeft een déjà vu gevoel en doet traumatisch denken aan de jaren van de inspraak”.

Het moet dus anders. Veel van de thema’s die nu de krantenkoppen vullen spelen al langer, maar hebben zich pas de laatste paar jaar naar de voorgrond gedrongen. Om klimaatadaptatie en energietransitie kan de politiek niet meer heen. Echter, in weinig collegeakkoorden van de afgelopen 4 jaar wordt gedetailleerd aandacht besteed aan deze onderwerpen: gedetailleerd in de zin van het maken van concrete keuzes. In de collegeprogramma’s die ik hierop heb nageslagen krijgen deze onderwerpen wel aandacht, maar niet in zo’n mate, dat de ambities er vanaf spatten, laat staan dat een wethouder of gedeputeerde  zich gelegitimeerd mag voelen om ingrijpende besluiten te nemen, die volgens de RES aangewezen zijn.

Willen we voorkomen, dat klimaatadaptatie en energietransitie een blijvend spoor van frustraties en vertraging gaan trekken, dan zullen politieke partijen zich duidelijker moeten gaan uitspreken over hun ambities rond klimaat en energie, zodat het ook voor de  bewoners van een gemeente of een provincie helder is waarvoor bij de verkiezingen het mandaat wordt gevraagd.  

Knipsel windmolen

En je kan nooit in de toekomst kijken. Wat nu ongewenst is, kan over twee of drie jaar wel noodzakelijk zijn. Daar is echter door de kiezers op basis van verkiezingsprogramma’s niet voor gekozen of te kiezen. Als een dergelijke  koerswijziging zich aandient zal het electoraat daar vanaf de start bij moeten worden betrokken, omdat ingrijpende wijzigingen veel effect kunnen hebben op de fysieke leefomgeving en financiële armslag van burgers. Daar komt participatie om de hoek kijken. Sterker nog: dat móet via een participatief proces. Immers, als de Raad – mede op basis van politieke en bestuurlijke ambities – een Omgevingsvisie heeft vastgesteld, zullen de ambities in deze visie op enig moment (uiterlijk op 31-12-2029) moeten worden verankerd in het Omgevingsplan. Als aldus in het omgevingsplan voor de gemeente “A” géén windmolens zijn voorzien, zal dit (als de wens of noodzaak zich later aandient) moeten leiden tot hetzij een planherziening dan wel het regelen met een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (art. 5.1a Ow). In beide situaties zal er sprake zijn van participatie. Bij de vergunningprocedure kán voor deze buitenplanse omgevingsplanactiviteit participatie vooraf verplicht zijn gesteld. En terecht, want ingrijpende veranderingen vallen dan buiten het voor vier  jaar gegeven mandaat.

Zeker nu de Omgevingswet veel aspecten in de afweging betrekt, wordt de afweging ook integraler en ingrijpender.  Het is vreemd om te denken, dat deze aanpak en gedachtegang pas geldt als de Omgevingswet in werking is getreden. In feite moet deze afweging nu ook al worden gemaakt. Het mandaat van de zittende bestuurders is op dit punt beperkt, omdat eerst in deze raadsperiode energietransitie en klimaatadaptatie zich nadrukkelijk melden. Het is bijna arrogant te noemen als wethouders zich met toepassing van een proces dat voor participatie moet doorgaan, het recht toe-eigenen om nog even snel wat windmolens te plaatsen. Zeker nu deze windmolens komen uit een RES. Het zijn ambtelijke, bestuurlijke en technische strategieën, waar geen belanghebbenden of inwoners bij betrokken zijn geweest. Een RES heeft dan ook en laag democratisch gehalte op grond waarvan de besluitvorming wel spaak moet lopen.

De grote ergernis van dit alles is, dat na jaren van voorbereiding van de OW nog steeds moet worden geconstateerd, dat ambtelijk en bestuurlijk Nederland niet begrijpt of wil begrijpen hoe participatie in elkaar steekt en wat dit aan gedragsverandering vraagt. Het paradigma dat alleen in het stadhuis de kennis paraat is en buiten het stadhuis de noodzakelijke kennis ontbreekt voedt dit gedrag. Mijn stelling is dat buiten het stadhuis de kennis beschikbaar is over de feitelijke stand van de fysieke leefomgeving. Bewoners weten als geen ander wat kan en niet kan; wat aanvaardbare afstanden zijn, welke kwaliteiten er wel/niet zijn en wat een straat of wijk aan kan etc. Een ambtenaar weet dat ook voor zijn eigen buurt, maar zodra hij het stadhuis binnen stapt wordt deze kennis bij bewoners genegeerd en ontkend. Ook politieke partijen en aspirant bestuurders moeten anders na gaan denken over wat ze willen bereiken en welk mandaat daar bij past. Dat is niet eng en vraagt ook niet meer tijd bij de uitvoering, maar zorgt wel voor de verlangde transparantie en draagvlak. En twijfel je of het mandaat nieuwe ontwikkelingen dekt, dan start je als wethouder of gedeputeerde het overleg. Rond de uitvoering van de RESsen zie je een verkrampte houding van bestuurders, die menen te handelen op het mandaat van de kiezers. Het tegendeel blijkt steeds weer waar te zijn.